1 Toen Israël uit Egypte vertrok,uit dat land met een andere taal,
2 koos God de stam van Juda uit:in het gebied van Juda wilde Hij wonen.Israël werd zijn koninkrijk.
3 De [ Riet ]zee zag het en vluchtte.Ook de Jordaan ging aan de kant.
4 De bergen sprongen als bokken,de heuvels huppelden als lammetjes.
5 Zee, waarom vluchtte jij?Jordaan, waarom ging jij aan de kant?
6 Bergen, waarom sprongen jullie als bokken?Heuvels, waarom huppelden jullie als lammetjes?
7 Beef, aarde, voor de Heer.Beef voor de God van Jakob.