1 We woonden in Babel langs de rivieren.We zaten daar en huilden als we aan Jeruzalem dachten.
2 We hingen onze citers daar aan de bomen.[ We wilden geen muziek meer maken. ]
3 De mensen die ons gevangen hielden,wilden dat we voor hen zongen.De mensen die ons mishandelden,wilden dat we vrolijk deden.Ze zeiden:"Zing eens voor ons een lied uit Jeruzalem."
4 Maar hoe zouden we in een vreemd landeen lied voor de Heer kunnen zingen?
5 Als ik jou ooit zou vergeten, Jeruzalem,dan mag mijn rechterhand verlamd raken.