2 We hingen onze citers daar aan de bomen.[ We wilden geen muziek meer maken. ]
3 De mensen die ons gevangen hielden,wilden dat we voor hen zongen.De mensen die ons mishandelden,wilden dat we vrolijk deden.Ze zeiden:"Zing eens voor ons een lied uit Jeruzalem."
4 Maar hoe zouden we in een vreemd landeen lied voor de Heer kunnen zingen?
5 Als ik jou ooit zou vergeten, Jeruzalem,dan mag mijn rechterhand verlamd raken.
6 Als ik ooit niet meer aan jou zou denken,jou niet meer zou prijzen als de mooiste stad,dan mag mijn tong vastkleven in mijn mond.
7 Heer, neem wraak op het volk van Edomvoor wat het Jeruzalem heeft aangedaanop de dag dat Babel Jeruzalem veroverdeen de vijanden schreeuwden:"Breek die stad af! Tegen de grond ermee!"
8 En jij, Babel, zal ook verwoest worden.God zal goed zijn voor de mens die jou straftvoor wat je Jeruzalem hebt aangedaan.