19 Hun einde is verschrikkelijk.In één ogenblik zijn ze verdwenen.
20 U wil niets met hen te maken hebben.Als U ingrijpt, verdwijnen zij,zoals een droom verdwijnt op het moment dat je wakker wordt.
21 Toen ik er boos en bitter over was,[ dat het zo goed met hen gaat, ]
22 was ik een grote dwaas.Ik was als een dier zonder verstand.
23 Want ik mag altijd dicht bij U zijn.U houdt mijn hand vast.
24 Zo leidt U mij en geeft U mij raad.Later zult U mij eervol ontvangen.
25 Wie heb ik in de hemel behalve U?Ook op aarde verlang ik niets anders dan U.